Menu
Kinderopvang en onderwijs onder één dak. Het is in de huidige tijd, waarin IKC-vorming een vlucht neemt, eerder regel dan uitzondering. Hoe vanzelfsprekend dit lijkt vanuit een integrale visie op kindontwikkeling, zo lastig is het in de praktijk. Houd maar eens het overzicht in de juridische wirwar van wet- en regelgeving. De recente ‘handreiking organiseren en financieren van gezamenlijke huisvesting kinderopvang en onderwijs’ van het Ministerie van SZW en OCW moet handvatten bieden. VNK PLEK013-partner van Ree neemt u mee langs de belangrijkste punten:
Gemeente, onderwijsinstellingen en kinderopvangorganisaties hebben alle drie een rol en verantwoordelijkheid bij gezamenlijke huisvesting.
De gemeente heeft de verantwoordelijkheid voor het realiseren van onderwijshuisvesting die voldoet aan het bouwbesluit. Hiervoor ontvangt de gemeente financiële middelen vanuit het gemeentefonds. De gemeente is niet verantwoordelijk voor de realisatie van huisvesting voor de kinderopvang. Bij gezamenlijke huisvesting moet worden gezocht naar een vorm van financiering waarbij de kinderopvangorganisatie een minimaal kostendekkende vergoeding voor de investering aan de gemeente betaalt. De gemeente is en blijft economisch eigenaar van een schoolgebouw. Bij leegstand kan de gemeente het schoolgebouw opeisen. Bij het beëindigen van de activiteiten dient het schoolgebouw te worden teruggeleverd aan de gemeente.
De onderwijsinstelling krijgt, in de meeste gevallen, het juridisch eigendom overgedragen door de gemeente. De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de instandhouding en het onderhoud en ontvangt hiervoor financiering van het Ministerie van OCW. De splitsing van de verantwoordelijkheden en middelen over gemeenten en onderwijsinstellingen wordt ook wel ‘split incentive’ genoemd. De gemeente heeft een financieel belang bij een lage investering, terwijl de onderwijsinstelling een financieel belang heeft bij lage exploitatiekosten. In de praktijk bemoeilijkt dit duurzaamheidmaatregelen omdat deze leiden tot een hogere investering, maar vaak lagere exploitatiekosten. Daardoor plukt de onderwijsinstelling de financiële vruchten van de investering die door de gemeente is gedaan.
De kinderopvangorganisatie is in de meeste situaties huurder. De kinderopvangorganisatie betaalt huur, bestaande uit een minimaal kostendekkende vergoeding voor de investering. Daarnaast betaalt de kinderopvangorganisatie een vergoeding voor exploitatiekosten, zoals onderhoud en energie.
Wanneer een gedeelte van het gebouw beschikbaar wordt gesteld aan een kinderopvangorganisatie ontstaan vanwege deze verantwoordelijkheidsverdeling allerlei praktische vragen:
In de praktijk komen wij regelmatig tegen dat IKC’s zijn gebouwd en in gebruik genomen, waarna het nog jaren duurt voordat afspraken over huur- en exploitatiekosten in een overeenkomst worden vastgelegd. Gebrek aan kennis, functiewisselingen bij betrokken medewerkers en onduidelijkheid over de gekozen juridische vorm van gezamenlijke huisvesting zijn hiervan vaak de oorzaak. Het ministerie van SZW onderkent de complexiteit. Daarom is in het najaar een handreiking verschenen, waar verschillende brancheorganisaties en onafhankelijke expertiseorganisaties aan hebben bijgedragen. De handreiking geeft verschillende scenario’s en oplossingsrichtingen.
Bij gezamenlijke huisvesting is sprake van een belangrijk onderscheid tussen twee varianten. Gezamenlijke huisvesting die direct bij de nieuwbouw wordt gerealiseerd en gezamenlijke huisvesting bij bestaande bouw.
Bij nieuwbouw zijn er vijf scenario’s, waarvan er twee het meest gebruikelijk zijn:
Scenario’s waarin de onderwijsinstelling, beheerstichting of externe partijen financieren komen in de praktijk beperkt voor.
Het meest voorkomende scenario bij nieuwbouw is dat de gemeente de volledige bouw financiert. De gemeente vult in dat geval niet alleen haar wettelijke taak in met betrekking tot onderwijshuisvesting, maar investeert ook in ruimten voor kinderopvang. De wet voorziet op dit moment niet in een zorgplicht bij gemeenten voor huisvesting van kinderopvang. Wel kan de gemeente de gezamenlijke huisvesting als voorziening in de gemeentelijke ‘verordening voorzieningen huisvesting onderwijs’ opnemen.
Wanneer de gemeente financiert, zijn er twee varianten mogelijk:
Bij de eerste variant treedt de onderwijsinstelling op als verhuurder aan de kinderopvangorganisatie en sluiten beide onderling een huurovereenkomst af. De kinderopvangorganisatie betaalt in de huursom een vergoeding voor de investering en een vergoeding voor de exploitatiekosten. De vergoeding voor de investering betaalt de onderwijsinstelling door aan de gemeente. De onderwijsinstelling zal, vanwege het investeringsverbod, met de gemeente een huurovereenkomst moeten afsluiten waarin bijvoorbeeld risico’s rondom leegstand worden afgedekt door de gemeente.
Bij de tweede variant huurt de kinderopvangorganisatie rechtstreeks van de gemeente. Afhankelijk van de gemaakte afspraken betaaltwordt daarnaast een vergoeding voor exploitatiekosten betaald aan de gemeente of aan de onderwijsinstelling. Vanwege de kadastrale splitsing zal een Vereniging van Eigenaars (VvE) opgericht moeten worden die verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van het gebouw. De gemeente en de onderwijsinstelling zijn als juridisch eigenaar lid van de VvE.
De eerste variant is administratief het meest eenvoudig voor de kinderopvangorganisatie. Er is sprake van één huurovereenkomst en één partij waarmee je te maken hebt, namelijk de onderwijsinstelling. Ook hoeft geen VvE te worden opgericht. De tweede variant biedt echter ook belangrijke voordelen. Bij kadastrale splitsing kunnen de ruimtes voor kinderopvang worden onttrokken aan de onderwijsbestemming, waardoor reguliere huurafspraken met huurbescherming voor de kinderopvangorganisatie kunnen worden gemaakt.
Het tweede scenario bij nieuwbouw is die waarin de kinderopvangorganisatie investeert in eigen ruimten. Ook in dit scenario vindt kadastrale splitsing plaats. De gemeente bekostigt het schooldeel en draagt voor dit deel het juridisch eigendom over aan de onderwijsinstelling. De kinderopvangorganisatie financiert zelf de investering in de ruimtes voor kinderopvang en ontvangt deze ruimtes ook in juridisch (en economisch) eigendom. Vanwege de kadastrale splitsing is een VvE noodzakelijk. De kinderopvangorganisatie is, als juridisch eigenaar van de ruimtes voor kinderopvang, zelf lid van de VvE. Afhankelijk van de gemaakte afspraken tussen de gebruikers en de VvE vindt een afdracht aan de VvE plaats voor gezamenlijk kosten van beheer en onderhoud.
Dit scenario biedt de kinderopvangorganisatie veel voordelen. De kinderopvangorganisatie is zelf juridisch eigenaar en heeft daarom veel inspraak zonder een afhankelijkheidsrelatie met een verhuurder. Een groot nadeel is echter dat deze variant voor veel kinderopvangorganisaties financieel niet haalbaar is. Financiering vanuit eigen middelen lukt veel kinderopvangorganisaties niet. Externe financiering is niet altijd mogelijk of alleen onder ongunstige voorwaarden.
Het gebeurt met regelmaat dat kinderopvangorganisaties, vanwege leegstand in het schoolgebouw, in overleg met de onderwijsinstelling gebruik maken van bestaande onderwijshuisvesting. De gemeente dient hiervoor toestemming te geven. Vooral als het gaat om buitenschoolse opvang is in veel gevallen geen investering in de bestaande huisvesting nodig. Belangrijk voor de kinderopvangorganisatie is dat in deze situatie in principe geen sprake is van huurbescherming. De gemeente heeft economisch claimrecht en kan de ruimtes opeisen. Het is voor betrokken partijen van belang om hierover het gesprek te voeren en te zoeken naar een bestendige invulling van het gebouw. In de genoemde Handreiking zijn verschillende varianten benoemd die toch huurbescherming bieden of de positie van de kinderopvang versterken.
Belangrijk om te vermelden is dat de gemeente, wanneer geen investering is vereist, geen huursom kan bedingen. De oorspronkelijke investering van de gemeente in de huisvesting heeft immers in relatie met de onderwijsinstelling plaatsgevonden. Wel sluit de kinderopvangorganisatie een huurovereenkomst met de onderwijsinstelling. Omdat de onderwijsinstelling zelf geen initiële investering heeft verricht zal de huursom relatief laag zijn. De huursom is namelijk alleen ter dekking van onderhouds-, beheer- en exploitatiekosten en niet ter dekking van de initiële investering.
In de Handreiking zijn ook scenario’s uitgewerkt waarbij, ondanks dat sprake is van bestaande bouw, toch een investering is vereist.
Al jarenlang discussieert men in Den Haag over een wetswijziging. De wetswijziging moet schoolbesturen de mogelijkheid geven om zelf bij te dragen aan onderwijshuisvesting en financiële ruimte geven aan initiatieven vanuit de sector om te innoveren. Sectororganisaties hebben in rondetafelgesprekken met leden van de Tweede Kamer nadrukkelijk tot deze wetswijziging opgeroepen. In het Tweede Kamerdebat van 1 december 2022 heeft de minister van OCW toegezegd in 2023 met een wetsvoorstel te komen. De minister gaf aan dat hij in overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de betrokken sectorpartners wil kijken hoe bijvoorbeeld knelpunten rond de verschillende normen bij onderwijs en kinderopvang weggenomen kunnen worden. Hiermee lijkt er voor alle betrokken partijen ‘licht aan het einde van de tunnel’ te zijn.
Tot slot geven wij kinderopvangorganisaties graag adviezen mee vanuit de praktijk:
Wij kunnen ons voorstellen dat u vragen heeft. Bij gezamenlijke huisvesting komt heel wat kijken. Van Ree helpt u graag door de wirwar heen!
Wij voldoen aan de voorwaarden om VNK een algemeen nut beogende instelling te mogen noemen. Lees hier meer»
Copyright Vereniging Netwerk Kindcentra © 2024 | Disclaimer | Crealisatie door The MindOffice